EN

Bespreking van de aansprakelijkheid bij fietsongevallen in Nederland

Fietsers zijn vaak betrokken bij verkeersongevallen. Vaak gaat het om bescheiden ongevallen en levert het louter enkele schrammetjes op, maar als het misgaat kan het ook goed misgaan. Statistisch gezien komen er heel veel fietsers terecht op de spoedeisende hulp of overlijden ze zelfs in het verkeer. Dat heeft er ook voor gezorgd dat de wetgever hen juridisch extra bescherming heeft gegeven.

Fietsongevallen in Nederland

In het verkeer lopen fietsers extra veel gevaar. Ze hebben vaak een zwakke, onbeschermde plek in het verkeer terwijl ze toch hoge snelheden behalen en daarbij weinig bescherming dragen. De afgelopen jaren waren ongeveer 30% van de dodelijke verkeersslachtoffers dan ook fietsers en dat terwijl fietsen maar goed zijn voor ongeveer 8% van alle reizigerskilometers. De andere cijfers zijn nog minder rooskleurig. Zo zorgen fietsers voor 59% van alle SEH-behandelingen na een verkeersongeluk en voor 49% van alle ziekenhuisopnamen na een verkeersongeluk.

Volgens onderzoek van VeiligheidNL zijn ongeveer 36% van alle fietsongelukken te wijten aan een gedraging van een andere weggebruiker. In 34% van de gevallen is de toestand van de weg de boosdoener.

Volgens SWOV (het Instituut voor Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid) is er bij een fietsongeval meestal sprake van een samenloop van factoren. De weginfrastructuur speelt daarbij een rol. Zo zouden 6% van de eenzijdige fietsongevallen ontstaan door hobbels en kuilen in de weg. Daarnaast wijst SWOV erop dat een fiets een evenwichtsvoertuig is dat altijd een gebruiksrisico kent, waardoor veel ongelukken deels te wijten zijn aan deze inherente eigenschappen van de fiets. Ten slotte wijst het SWOV op de rol van onveilig fietsgedrag, zoals het rijden zonder fietsverlichting, fietsen onder invloed en smartphonegebruik. Onderstaande tabel met cijfers van VeiligheidNL geeft aan welke factoren een rol spelen bij een fietsongeluk (er spelen telkens meerdere factoren, dus de tabel telt niet tot 100 procent op).

Percentage van alle fietsongevallen
Probleem met de spaken van de fiets 11%
• Voet of lichaamsdeel van een passagier komt in de spaken te zitten 4%
Mankement aan de fiets 8%
Gedrag van een andere weggebruiker 36%
• Andere weggebruiker lette niet goed op 10%
• Andere weggebruiker gaf geen voorrang 5%
Eigen fout van de fietser 44%
• Onoplettendheid 9%
• Stuurfout 9%
• Afgeleid door met iemand te praten tijdens het fietsen 4%
• Afgeleid door haast te maken 2%
• Gebruik van de smartphone < 1%
• Alcohol 3%
• Vermoeidheid 2%
Weersomstandigheden 20%
• Neerslag 7%
• Gladheid 5%
Toestand van de weg 34%
• Glad wegdek 7%
• Losliggend materiaal 5%

Aansprakelijkheid bij een ongeval tussen een motorrijtuig en een fietser

Sinds 1924 rust er op motorrijtuigen een risicoaansprakelijkheid die inhoudt dat zij steeds voor minstens 50% aansprakelijk zijn voor de schade van de fietser. Dat volgt uit artikel 185 WVW. Voor de toepasselijkheid van dat artikel gelden wel een aantal voorwaarden:

  • Er moet een motorrijtuig betrokken zijn bij het ongeval. Dit zijn alle gemotoriseerde voertuigen met uitzondering van treinen en trams. Ook een trolleybus, scootmobiel, stint of een elektrische step is een motorrijtuig. Een e-bike die ook zonder trapondersteuning kan rijden niet.

  • Het ongeval moet plaatsvinden op de openbare weg (bv. niet in een privégarage of op een bouwwerf)

  • Het mag niet gaan om een fietser die wordt vervoerd door een ander motorrijtuig

Het moet niet veel gekker worden, maar de dames in deze video zouden met andere woorden geen bescherming genieten op basis van artikel 185 WVW. Let verder vooral op het woord “betrokken” uit de eerste voorwaarde. Dat woord geeft aan dat er geen fysiek contact noodzakelijk is. Een motorrijtuig kan ook betrokken zijn wanneer het bijvoorbeeld stilstaat, geparkeerd is of met luide muziek komt aandraven waardoor een fietser schrikt en valt. Zo oordeelde het Gerechtshof Amsterdam op 3 maart 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:377 ) nog dat de bestuurder van een auto die in een draai de binnenbocht nam en een fietser deed schrikken, waarna de fietser van de fiets is gevallen, de pols heeft gebroken en het onderbeen op twee plaatsen heeft gebroken, aansprakelijk was op grond van artikel 185 WVW.

Verder kunnen er zich afgrenzingsproblemen stellen wanneer passagiers uit de auto stappen, bijvoorbeeld om een fiets uit te laden. De Hoge Raad besliste eerder al dat de passagiers op dat moment de bescherming van de auto verliezen en dat ze daarom onder de juridische bescherming van artikel 185 WVW vallen. Bij het uitstappen worden ze een voetganger en bij het plaatsnemen op de fiets worden ze een fietser. In beide gevallen is artikel 185 WVW van toepassing.

In alle andere gevallen, bijvoorbeeld bij een ongeval tussen twee fietsers of tussen een fietser en een tram, is artikel 185 WVW niet van toepassing.

Aansprakelijkheid van het motorrijtuig

Wanneer er aan deze voorwaarden is voldaan, is het motorrijtuig altijd voor minimaal 50% aansprakelijk. Dat is ook het geval wanneer de causaliteitsverdeling bijvoorbeeld zou aantonen dat de fietser voor 60%, 80% of zelfs 100% verantwoordelijk zou zijn voor het schadegeval.

Deze risicoaansprakelijkheid rust in principe op de eigenaar of de houder van het motorrijtuig. Dat wil zeggen dat de risicoaansprakelijkheid ook geldt voor wie kortstondig de auto uitleent, maar eveneens voor wie onvoldoende maatregelen neemt om te voorkomen dat een onbevoegde derde met de auto rijdt. In de zaak Haringkar ging het zelfs zo ver dat een eigenaar van een auto aansprakelijk was voor de schade die door een joyrider werd aangericht aan voetgangers en fietsers. De eigenaar had toen zijn auto onbeheerd achtergelaten met de sleutels in het contact terwijl de eigenaar aan de andere kant van de straat haringen aan het verkopen was.

Overmacht als reddingsmiddel

Voor de eigenaar of de houder van het motorrijtuig is er in principe slechts één uitweg mogelijk: de eigenaar of de houder moet aannemelijk maken dat er van overmacht sprake is. Dan is hij niet aansprakelijk.

De rechtspraak toont echter aan dat er niet snel sprake is van overmacht. Zo oordeelde de rechtspraak eerder al dat een gebrek van het motorrijtuig geen overmacht kan opleveren. Hetzelfde geldt voor lichamelijke of geestelijke gebreken van de bestuurder (bv. hartstilstand of epileptische aanval). Twee recente voorbeelden illustreren hoe moeilijk het is om te kunnen spreken van overmacht.

Een voorbeeld daarvan is een zaak (ECLI:NL:RBGEL:2014:1217 ) waarbij een vrachtwagen met een aanhangwagen een straat indraait en waarbij er op dat moment geen fietser zichtbaar was. Dat volgt ook uit getuigenverklaringen. De vrachtwagen doet dat aan een gepaste snelheid van 13,6 kilometer. Op het moment waarop de trekker een kruisend fietspad al voorbij is en geen zicht meer heeft op de verkeerssituaties, rijdt een fietser de aanhangwagen aan en komt de fietser met een been onder een wiel van de aanhangwagen terecht. Uit een expertonderzoek blijkt dat de fietser ofwel door het rood licht is gereden ofwel minstens drie seconden voor het rood stoplicht moet hebben gestaan, waardoor de fietser de vrachtwagencombinatie had moeten waarnemen. De rechtbank oordeelt dat de bestuurder van de vrachtwagen geen enkel verwijt kan worden gemaakt en oordeelt dat er sprake is van overmacht.

Overmacht als reddingsmiddel

Een ander voorbeeld vinden we bij een zaak die in 2010 voor de Rechtbank Utrecht verscheen (ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5518). Toen reed een auto met een aangepaste snelheid van zo'n 30 tot 40 km per uur. De maximumsnelheid bedroeg er zo'n 50 km per uur. De chauffeur ziet langs de kant van de weg een fietser staan. Daarop besluit de autobestuurder om niet verder op te trekken en te wachten tot hij de fietser voorbij is gereden. Op ongeveer 50 meter na de fietsoversteekplaats rijdt de fietser, net voor de auto, toch ineens de weg op. Volgens getuigen heeft de fietser nooit achteromgekeken toen hij dat deed. De fietser was op dat moment onder invloed van alcohol. Onderzoek wijst op 2,31 mg alcohol per liter bloed. De fietser geeft zelf aan dat hij voordien ongeveer 18 biertjes en anderhalve liter wijn had gedronken. Ook gaf hij later aan dat hij zich eigenlijk niet echt iets kan herinneren van die noodlottige zondag. Volgens de rechtbank is het gedrag van een fietser die 50 meter na een oversteekplaats oversteekt niet zo onwaarschijnlijk dat de autobestuurder er geen rekening mee had moeten houden. Omdat er wel sprake was van aan opzet grenzende roekeloosheid werd de aansprakelijkheidsverdeling uiteindelijk op 80/20 vastgelegd.

Billijkheidscorrectie

De rechter kan altijd een billijkheidscorrectie toepassen om de aansprakelijkheid van de motorrijtuighouder te verhogen. Zo kan de aansprakelijkheid van de motorrijtuighouder meer dan 50% bedragen, zelfs wanneer de fietser volgens de causaliteitsverdeling voor meer dan 50% aan de schade heeft toegedragen. Hierbij houdt de rechter onder andere rekening met:

  • De ernst van de gemaakte fouten

  • De mate van verwijtbaarheid

  • Kwetsbaarheden van het slachtoffer (bv. geestelijke tekortkomingen)

  • De leeftijd van het slachtoffer (zowel een jonge of een hoge leeftijd speelt een rol)

  • De gevolgen van het ongeval

  • Het Betriebsgefahr (het risico dat een motorrijtuighouder met het voertuig neemt, gelet op de omvang, het gewicht en de snelheid)

Ongeval tussen een motorrijtuig en een fietser jonger dan 14 jaar

Wanneer de fietser jonger is dan 14 jaar gelden bovenstaande regels in principe ook. Ze worden echter door de Hoge Raad op een bijzondere manier geïnterpreteerd waardoor er tegelijkertijd een billijkheidcorrectie moet worden toegepast. Daarom bedraagt de aansprakelijkheid van de houder van de auto in beginsel niet 50% maar 100%.

Ongeval tussen een motorrijtuig en een fietser jonger dan 14 jaar

Hier kan er ook sprake zijn van overmacht, maar overmacht wordt zo restrictief geïnterpreteerd dat dat enkel het geval is wanneer er sprake is van opzet of van een aan opzet grenzende roekeloosheid. Zelfs grove onvoorzichtigheden van het kind kunnen geen overmacht uitmaken. Onder opzet moet de situatie begrepen worden waarbij een kind opzettelijk handelt en zich opzettelijk aan de risico's wil onderwerpen, wat in de praktijk altijd op (een poging tot) zelfdoding wijst. Aan opzet grenzende roekeloosheid is iets abstracter. Daarvoor moet het kind in ieder geval bewust zijn geweest van het gevaar en er bewust voor gekozen hebben om zich eraan te onderwerpen. Het aantonen van die vorm van bewustheid blijft voor de houder van het motorrijtuig in ieder geval moeilijk.

De leeftijdsgrens van 14 jaar werd in het verleden heel streng toegepast. De Hoge Raad ging er niet mee akkoord om bijvoorbeeld kinderen ouder dan 14 jaar die in hun ontwikkeling zijn achtergebleven toch aan de 100%-regel te onderwerpen. Anderzijds kan er dan wel de eerder aangehaalde billijkheidscorrectie worden toegepast.

Niet toegepast bij schade in de omgekeerde richting

Bovenstaande redenering wordt enkel toegepast voor de situatie waarbij een motorrijtuig schade veroorzaakt bij een fietser. In de omgekeerde richting, wanneer een fietser schade berokkent aan een motorrijtuig worden deze regels niet toegepast. In dat geval geldt de klassieke causaliteitsverdeling.

Bijzondere positie van regresnemers

Enkel de fietser kan zich op de 50%- of 100%-regel beroepen en regresnemers niet. Denk daarbij aan een ziekteverzekeraar die de uitbetaalde schade wil verhalen bij de aansprakelijke partij. De verzekeraar zal dan enkel de schade kunnen verhalen in functie van de werkelijke causaliteitsverdeling, eventueel na het toepassen van een billijkheidscorrectie. Het automatisch optrekken van de aansprakelijkheid naar 50% of 100% wordt hier niet toegepast.

Aansprakelijkheid bij een ongeval tussen een fietser en een niet-motorrijtuig

In dit geval speelt de klassieke causaliteitsverdeling een rol. Er wordt met andere woorden gekeken naar de mate waarin de partijen onderling fouten hebben gemaakt en naar hoe deze fouten tot de schade hebben bijgedragen. Hier wordt er geen 50%- of 100%-regel toegepast, ook niet wanneer het kind jonger is dan 14 jaar. Voorbeelden hiervan zijn een ongeluk tussen twee fietsers, een ongeluk tussen een fietser en een voetganger of een ongeluk tussen een fietser en een steppend kind. Ook elektrische fietsen die zonder trapondersteuning kunnen rijden vallen hieronder. Ten slotte geldt dezelfde regel wanneer het ongeluk met een motorrijtuig plaatsvond, maar dan op privéterrein. Denk bijvoorbeeld aan een mountainbiker die zich onrechtmatig op een afgesloten privélandbouwveld bevindt en daar onbedoeld wordt aangereden door een tractor.

Andere aansprakelijkheidsregels bij fietsongelukken

Naast bovenstaande veelvoorkomende situaties kunnen er zich altijd nog bijzondere situaties voordoen waarbij een derde alsnog aansprakelijk kan zijn.

Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer een fietser ten val komt omdat een kind ineens het fietspad oprent. In zo'n geval komt de aansprakelijkheid van de ouders in het gedrang. Deze redenering geldt ook ten opzichte van de bezitter van een huisdier.

Andere aansprakelijkheidsregels bij fietsongelukken

Daarnaast kan het fietsongeluk het gevolg zijn van problemen met de weg. Denk bijvoorbeeld aan slechte wegmarkeringen of putten in de weg. In zo'n gevallen kan de wegbeheerder aansprakelijk zijn. Daarbij moet er wel rekening worden gehouden met de eisen die in de gegeven omstandigheden aan de weg mogen worden gesteld. Er wordt met andere woorden niet van de wegbeheerder verwacht dat alle wegen voortdurend in perfecte staat verkeren.

Vervolgens kan het probleem ook nog bij de fiets liggen. Bij een constructiefout kan de producent dan aansprakelijk zijn voor de schade. Ook de persoon die de fiets uitleent of verhuurt kan aansprakelijk zijn als de fiets gebreken vertoont. Dat zal bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de remblokjes zijn versleten.

Deze laatste redenering kan eveneens worden toegepast ten aanzien van de eigenaar van het motorrijtuig (als de eigenaar en de aansprakelijke houder niet dezelfde persoon zijn): een ongeval veroorzaakt door een slecht onderhoud aan de auto kan dan eventueel aan de eigenaar worden aangerekend.

Denk ten slotte aan de aansprakelijkheid van de werkgever (bv. bij fietskoeriers) of aan de aansprakelijkheid van een organisator bij wielerwedstrijden.

Veelgestelde vragen over de aansprakelijkheid bij fietsongelukken

Wat als de dader is weggereden?

Doe altijd een aangifte bij de politie. Wanneer de dader met een motorrijtuig reed, heeft de fietser wellicht recht op een schadevergoeding van het Waarborgfonds Motorverkeer.

Kan een andere fietser aansprakelijk zijn als hij geen duidelijke verkeersinbreuk maakt?

Ja. Fietsers moeten zich gedragen zoals we het van een redelijke en zorgvuldige fietser mogen verwachten. Met de fiets slingeren, bruusk remmen, op één wiel rijden et cetera vallen daar niet onder. Zo'n gedragingen kunnen een fout uitmaken en, als het schade veroorzaakt, aanleiding geven tot een schadevergoeding.

Wie zal de schadevergoeding betalen?

De aansprakelijke tegenpartij of diens verzekeraar. Bij een motorrijtuig gaat het in principe om de WA-verzekering. In de andere gevallen moet er nagegaan worden of de tegenpartij een aansprakelijkheidsverzekering heeft. Steeds meer Nederlanders hebben zo'n aansprakelijkheidsverzekering, maar het is natuurlijk mogelijk dat dat niet het geval is. In dat geval zullen de persoonlijke eigendommen van de aansprakelijke worden aangewend.

Wat is de verjaringstermijn bij een fietsongeluk?

De verjaringstermijn bij een fietsongeluk bedraagt 5 jaar. Gedurende deze periode is het mogelijk om een schadevergoeding te bekomen. Er is dan ook enigszins haast geboden.

Wie loopt meer risico op een fietsongeluk?

De statistische cijfers wijzen op een aantal risicofactoren (zie naast de eerder aangehaalde bronnen ook deze factsheet). Mannelijke fietsers hebben net iets vaker een fietsongeluk dan vrouwelijke fietsers. Daarnaast speelt de leeftijd een belangrijke rol. Vooral jonge kinderen (10, 11 en 12 jaar) lopen veel meer risico. De grootste groep slachtoffers zijn echter fietsers van 55 tot en met 74 jaar. Vooral vanaf de leeftijd van 70 jaar neemt het risico op een ernstig fietsongeluk sterk toe. Jongeren hebben opvallend vaak ongevallen tijdens de ochtendspits. Ouderen hebben dan weer ‘s nachts de meeste fietsongevallen. Daarnaast is risicovol gedrag, zoals smartphonegebruik maar ook gewoon onoplettendheid, een belangrijke risicofactor. Alcoholgebruik is eveneens een belangrijke risicofactor. In de leeftijdscategorie 18-24 jaar is er zelfs bij meer dan 30% van de fietsongelukken alcohol in het spel. Overgewicht verhoogt ook sterk het risico op een fietsongeluk. Onthoud dat 29% van de respondenten aangeeft dat een fietsongeluk niet voorkomen had kunnen worden. In 71% van de gevallen was dit met andere woorden wel mogelijk geweest.